build | EUdict | English>Dutch

Results for: build

English	Dutch
build	aanleggen, bouwen, construeren, bouwen; opzetten, vorm, lichaamsbouw
build	bouwwerk
Build	Bouwen ()
build	build (n)
BANANA (Build Absolutely Nothing Anywhere Near Anyone)	iemand die de ontwikkeling van nieuwe gebouwen, bouwwerken of projekten vlak in de buurt tegenwerkt
Build and Deployment	Build and Deployment (PN)
build cycles	assemblagecycli
build cycles	opbouwcycli
build error	opbouwfout (n)
build minute	buildminuut (n)
build number	buildnummer (n)
build-to-order	produceren op bestelling (adj)
build-to-plan	produceren volgens plan (v)
checked build	gecontroleerde build (n)
computer build report	computerbuildrapport (n)

Translations: 1 – 15 / 25

Total number of language pairs: 544
Total number of translations (in millions): 15.4